maandag 28 februari 2011

Werkvakantie


Toen ik onlangs door Frankrijk reed, ben ik eens gaan kijken op de camping waar ik zo'n 22 jaar geleden een paar weken heb gewerkt als manusje-van-alles. Ik bezit nog een ansichtkaart uit die bewuste tijd met een paar kiekjes van 'Domaine Goudal', zoals deze 'rustieke en sfeervolle familiecamping' nog steeds heet. Je ziet daarop het hoofdgebouw, een stokoude boerderij, en de uit dezelfde steen opgetrokken bijgebouwen. Op de kaart zijn het nogal sombere steenklompen, maar het geheel zag er nu inderdaad heel rustiek en charmant uit. Ook het zwemmeertje was niet de wat troebele poel van de foto, maar een fris bosvennetje vol vrolijk spattende en spelende kindertjes. Langs de paden waar je op de kaart nog gras en onkruid ziet woekeren, waren inmiddels keurige bloemperkjes aangelegd, en het dorre grasveldje waar ooit mijn tentje had gestaan was vervangen door een net speelplaatsje. Kortom: alles was prima onderhouden en fraai aangelegd. Echt een plek om eens helemaal tot jezelf te komen. Maar dat was mij indertijd helaas niet echt gelukt.

Ik had die zomer gereageerd op een kleine advertentie in de krant waarin met spoed een klusjesman werd gevraagd voor de zomermaanden. Nog geen drie dagen later reed ik met de trein door Zuid-Frankrijk en hing uit het raam om het zwoele melange van zon en tijm op te snuiven. Ik had mij ingesteld op een lichte werkvakantie: lekker luieren in de zon en af en toe een doekje over het sanitair halen of wat boodschappen doen. Ik stond echter op het punt om te ontdekken dat manusje-van-alles spelen erop neerkomt dat geen klus te smerig of te zwaar om te worden aangepakt.

De ochtenden begonnen met een ware race tegen de klok om de twee toiletgebouwen op tijd schoon te krijgen, want het campingpubliek was onbegrijpelijk matineus en stond het liefst al om 7 uur onder de douche. Met een beetje geluk had de jeugd de avond tevoren geen orgie aangericht. Anders moest er een half uur extra worden uitgetrokken voor het ruimen van kots, flesscherven en kapotjes, en een keer trof ik in de hoek van de douchebak een onwaarschijnlijk grote drol aan. Na deze verheffende arbeid moest het afval worden opgehaald, dat in en meestal ook naast de vuilnisbakken was gedeponeerd. Ik had de beschikking over een tractor met aanhanger, die helaas achterwaarts uit een schuur op een heuveltje moest worden gereden. Een onmogelijke manoeuvre voor iemand met mijn stuurmanskunst, zodat ik soms met tractor en aanhanger van de weg raakte en zijdelings de heuvel afgleed.

De campingeigenaar was een slecht gehumeurde Nederlander genaamd Jan, die een sprekende gelijkenis vertoonde met Jean-Claude van Damme, met dito omgangsvormen. Deze Jan woonde al vanaf zijn twaalfde in Frankrijk, maar drukte zich nog steeds uit in plat Rotterdamse hoofdzinnen, ook tegen zijn vrouw. 's Middags nuttigde ik met Jan en eega het warme middagmaal (meestal een zeer voedzame soep van onduidelijke herkomst). Vervolgens ging Jan over tot een summiere instructie voor de middagklus: hout sprokkelen, vakantiehuisjes schoonmaken, er was altijd wel iets te verzinnen. Van het verhoopte zalig nietsdoen kwam zo uiteraard nooit iets terecht, alleen op zondagmiddag was ik gevrijwaard van werkzaamheden.

Op een gedenkwaardige middag kreeg ik de opdracht het gras te gaan maaien. Een soort Auftragstaktik: bepaal zelf hoe de missie uit te voeren, want uitleggen waar de grasmaaier precies stond en hoe die werkte, daar had Jan geen zin in.
Onder een moordende middagzon toog ik aan het werk. De maaier bleek een onhandelbaar monster met enorme, vlijmscherpe messen. Je moest er zeer zorgvuldig mee manoeuvreren om niet en passant een lantaarnpaal te vellen of een rots te klieven. Al snel gutste het zweet in straaltje van mijn lijf en na een uur of wat stond ik aan de rand van een ineenstorting. Gelukkig mocht ik een kopje thee drinken bij een Nederlands gezin om even bij te komen. Het water wilde maar niet koken en de vrouw des huizes ging eens kijken in de caravan. Even later kwam ze met bedrukt gezicht weer naar buiten: de stroom was uitgevallen. Van alle kanten doken nu kampeerders op met hetzelfde probleem: de elektriciteit was op de hele camping uitgevallen. Er ging mij plotseling een lichtje op en ik liep terug naar een stukje gras waar ik zojuist maar met moeite doorheen was gekomen. Na enig zoeken vond ik een dikke, zwarte elektriciteitskabel, keurig door mijn grasmaaier in tweeën gesneden als een door de koningin doorgeknipt lint. Inmiddels was Jan gealarmeerd, die mij een rol tape en een stanleymes in handen duwde. 'Hier' zei hij 'Over tien minuten zet ik de stroom er weer op, succes'. Dat 'succes' had beslist niet vriendelijk geklonken, en binnen vijf minuten had ik alles weer aan elkaar getapet.

Ik had ook nog het onwijze besluit genomen mijn tentje op te slaan tegenover de campingbar, zodat ik mij 's nachts in slaap moest zien te wiegen op klanken van The Village People en Boney M. De meestal zatte bezoekers die langs mijn tentje strompelden op de terugweg naar de camping struikelden regelmatig over een haring, en een keer kroop een oude Duitse vetlap per ongeluk in mijn tent. Toen ik deze problemen voorzichtig aankaartte bij Jan en de euvele moed had te vragen of de muziek wat zachter kon, keek hij me aan alsof ik zojuist had aangekondigd dat ik zijn camping in brand ging steken. 'Ik trek me er geen hol van aan jongen' was zijn antwoord en daar kon ik het weer mee doen.

Na twee weken besloot ik de handdoek in de ring te gooien en kondigde ik mijn vertrek aan. 'Je reisgeld ga ik je nu uiteraard niet terugbetalen' deelde Jan mij grijnzend mee. 'Ik moet nu iemand anders over laten komen, snap je?' De maaltijden werden van mijn gage afgetrokken, zodat er net genoeg overbleef om de trein naar huis te bekostigen.

woensdag 16 februari 2011

Krantenwijk


Ik heb vroeger een krantenwijk gehad. Dat hoor je tegenwoordig eigenlijk nooit meer iemand zeggen, dat hij of zij een krantenwijkje heeft. Zou het een bijverdienste zijn geworden die uitsluitend is toegestaan aan asielzoekers? De schichtige krantenjongens die ik 's middags wel eens tegenkom in de straat zijn in elk geval zonder uitzondering donkergekleurd.
Maar ik dwaal af, want ik wilde het over mijn eigen krantenwijk hebben, die ik aan het begin van de jaren tachtig had, in het onbeduidende tuindersdorp onder de rook van Rotterdam waar ik ben opgegroeid. Ik bracht het 'Vrije Volk' rond, door de vader van een buurjongen consequent aangeduid als 'het Rooie Volk'. Een toen al geruime tijd zieltogend sociaaldemocratisch avondblad, met een zeer toegewijd lezerspubliek van geschoolde arbeiders en linksgeoriënteerde intellectuelen. Niet dat ik mij daar ook maar enigszins van bewust was, want van politiek had ik geen flauw benul, zoals ik toen van de meeste dingen nog niet veel benul had. Ik las stripboeken, voetbalde op straat en verder liep ik maar wat te dromen. Maar daar zou gauw genoeg verandering in komen.

De lijdenstocht begon met het volproppen van de krantentassen en het in mijn jaszak steken van de smoezelige adreslijst met daarop de toch nog plusminus 60 abonnees. Ook nam ik een veelvuldig geamendeerde zelfgetekende plattegrond mee van mijn route, waar ik onophoudelijk op tuurde, met de vertwijfeling van een verdwaalde deelnemer aan de rally Parijs-Dakar. Had ik dat adres vandaag nu al gedaan of niet? Voor terugrijden en door de brievenbus gluren was geen tijd. Ondanks lijst en plattegrond vergat ik aan de lopende band kranten te bezorgen en regende het dus klachten. De reacties van de gedupeerde abonnees varieerden, maar getuigden steeds van een intense betrokkenheid. Een magere vrouw met een weg-met-de-neutronenbom-sticker op haar lelijke eend, vroeg mij huilend of ik alsjeblieft beter wilde opletten: 'die krant betekent alles voor ons'. Een weduwnaar met altijd een grote zonnebril op zijn hoofd, ook als er van enige zon niets te bekennen viel, stond mij in zijn voortuintje zwijgend op te wachten, in gezelschap van zijn onaangelijnde bouvier. Hij sprak de enige woorden die hij ooit tot me zou richten: 'als je godverdomme nog één keer mijn krant vergeet, breek ik je poten'.
De Zeeheldenbuurt stelde ik altijd tot het laatst uit. Dit was een wijk met veel sociale huurwoningen en rondhangende brommerjeugd. In een bepaalde beruchte straat vloog rond Nieuwjaar de inhoud van mijn krantentas door vuurwerk in de fik, en werd ik met steentjes bekogeld door de plaatselijke tuigjongeren, die onder het roepen van 'vuile brillenjood!' (ik droeg natuurlijk een bril) mij tot tot aan de dijk achtervolgden. Dit leidde ertoe dat ik die buurt overdag meed en pas 's avonds, als iedereen achter de aardappelen zat, schielijk de kranten door de bus schoof om zo snel mogelijk weer in het donker te verdwijnen.

In ruil voor het doorstaan van deze beproevingen ontving ik de schamele beloning van ongeveer honderd gulden per maand, waarvan een deel ook nog eens persoonlijk door mij geïnd moest worden bij een van de abonnees, een wat zielig bejaard echtpaar dat er duidelijk maar net in slaagde van de AOW rond te komen, en mij steeds weer met tranen in de ogen om uitstel van betaling smeekte, tot ik verder maar niet meer aandrong. Toen ik dit een keer aan mijn veel assertievere buurjongen vertelde (zijn vader was de man van 'het Rooie Volk') besloot die maar eens met mij mee te gaan om 'die ouwe lullen aan het schrikken te maken'. Met zijn lederen motorjack en cowboyschoenen zag hij er beslist een stuk vervaarlijker uit dan ik, en van zijn optreden ging iets zeer intimiderends uit. Ik belde aan en hij nam een strategische positie in achter mijn rug. De oude dame deed open. 'Ik kom nog even voor het krantengeld' zette ik voorzichtig in. Dit aarzelend optreden zette mijn buurjongen meteen kracht bij door de geschokte vrouw des huizes vanachter mijn rug toe te roepen: 'je moet gewoon betalen ouwe!'. Ik lachte maar wat vergoelijkend, bij zoveel ongehoorde brutaliteit. 'Deze jongen moet nu zijn geld hebben, anders krijgen jullie grote problemen' gooide hij er nog een schepje bovenop. Na deze niet mis te verstane taal riep de vrouw haar man, die met bevende hand de huishoudportemonnee overhandigde, waaruit het verschuldigde bedrag zonder omwegen aan mij werd overhandigd. 'Zag je hoe bang ze waren?' kraaide de buurjongen op de terugweg. 'Ja' zei ik. Ik lachte niet. Met zijn overredingskunst heeft hij het nog geschopt tot rechterhand van een beruchte Rotterdamse huisjesmelker, voor wie hij de huur ophaalde bij studenten met een betalingsachterstand. Als die niet meteen over de brug kwamen verliet hij het pand slechts met medeneming van televisie en stereo-installatie.

Na een jaar mocht ik eindelijk stoppen met mijn gehate krantenwijkje. Mijn kennismaking met de boze buitenwereld was hard geweest. In al die tijd dat ik de krant bezorgde heeft niemand bij ons thuis ooit het 'Vrije Volk' ook maar één keer gelezen geloof ik. Volgens mijn moeder kon je er wel heel goed bonen in bewaren.

Handgeschreven wijsheden

Ik bewaar al jaren een groen schriftje met mijn ex-librisstempel op de voorkant. Er heb er in geen dertig jaar in gekeken, maar laatst nam i...