woensdag 16 februari 2011

Krantenwijk


Ik heb vroeger een krantenwijk gehad. Dat hoor je tegenwoordig eigenlijk nooit meer iemand zeggen, dat hij of zij een krantenwijkje heeft. Zou het een bijverdienste zijn geworden die uitsluitend is toegestaan aan asielzoekers? De schichtige krantenjongens die ik 's middags wel eens tegenkom in de straat zijn in elk geval zonder uitzondering donkergekleurd.
Maar ik dwaal af, want ik wilde het over mijn eigen krantenwijk hebben, die ik aan het begin van de jaren tachtig had, in het onbeduidende tuindersdorp onder de rook van Rotterdam waar ik ben opgegroeid. Ik bracht het 'Vrije Volk' rond, door de vader van een buurjongen consequent aangeduid als 'het Rooie Volk'. Een toen al geruime tijd zieltogend sociaaldemocratisch avondblad, met een zeer toegewijd lezerspubliek van geschoolde arbeiders en linksgeoriënteerde intellectuelen. Niet dat ik mij daar ook maar enigszins van bewust was, want van politiek had ik geen flauw benul, zoals ik toen van de meeste dingen nog niet veel benul had. Ik las stripboeken, voetbalde op straat en verder liep ik maar wat te dromen. Maar daar zou gauw genoeg verandering in komen.

De lijdenstocht begon met het volproppen van de krantentassen en het in mijn jaszak steken van de smoezelige adreslijst met daarop de toch nog plusminus 60 abonnees. Ook nam ik een veelvuldig geamendeerde zelfgetekende plattegrond mee van mijn route, waar ik onophoudelijk op tuurde, met de vertwijfeling van een verdwaalde deelnemer aan de rally Parijs-Dakar. Had ik dat adres vandaag nu al gedaan of niet? Voor terugrijden en door de brievenbus gluren was geen tijd. Ondanks lijst en plattegrond vergat ik aan de lopende band kranten te bezorgen en regende het dus klachten. De reacties van de gedupeerde abonnees varieerden, maar getuigden steeds van een intense betrokkenheid. Een magere vrouw met een weg-met-de-neutronenbom-sticker op haar lelijke eend, vroeg mij huilend of ik alsjeblieft beter wilde opletten: 'die krant betekent alles voor ons'. Een weduwnaar met altijd een grote zonnebril op zijn hoofd, ook als er van enige zon niets te bekennen viel, stond mij in zijn voortuintje zwijgend op te wachten, in gezelschap van zijn onaangelijnde bouvier. Hij sprak de enige woorden die hij ooit tot me zou richten: 'als je godverdomme nog één keer mijn krant vergeet, breek ik je poten'.
De Zeeheldenbuurt stelde ik altijd tot het laatst uit. Dit was een wijk met veel sociale huurwoningen en rondhangende brommerjeugd. In een bepaalde beruchte straat vloog rond Nieuwjaar de inhoud van mijn krantentas door vuurwerk in de fik, en werd ik met steentjes bekogeld door de plaatselijke tuigjongeren, die onder het roepen van 'vuile brillenjood!' (ik droeg natuurlijk een bril) mij tot tot aan de dijk achtervolgden. Dit leidde ertoe dat ik die buurt overdag meed en pas 's avonds, als iedereen achter de aardappelen zat, schielijk de kranten door de bus schoof om zo snel mogelijk weer in het donker te verdwijnen.

In ruil voor het doorstaan van deze beproevingen ontving ik de schamele beloning van ongeveer honderd gulden per maand, waarvan een deel ook nog eens persoonlijk door mij geïnd moest worden bij een van de abonnees, een wat zielig bejaard echtpaar dat er duidelijk maar net in slaagde van de AOW rond te komen, en mij steeds weer met tranen in de ogen om uitstel van betaling smeekte, tot ik verder maar niet meer aandrong. Toen ik dit een keer aan mijn veel assertievere buurjongen vertelde (zijn vader was de man van 'het Rooie Volk') besloot die maar eens met mij mee te gaan om 'die ouwe lullen aan het schrikken te maken'. Met zijn lederen motorjack en cowboyschoenen zag hij er beslist een stuk vervaarlijker uit dan ik, en van zijn optreden ging iets zeer intimiderends uit. Ik belde aan en hij nam een strategische positie in achter mijn rug. De oude dame deed open. 'Ik kom nog even voor het krantengeld' zette ik voorzichtig in. Dit aarzelend optreden zette mijn buurjongen meteen kracht bij door de geschokte vrouw des huizes vanachter mijn rug toe te roepen: 'je moet gewoon betalen ouwe!'. Ik lachte maar wat vergoelijkend, bij zoveel ongehoorde brutaliteit. 'Deze jongen moet nu zijn geld hebben, anders krijgen jullie grote problemen' gooide hij er nog een schepje bovenop. Na deze niet mis te verstane taal riep de vrouw haar man, die met bevende hand de huishoudportemonnee overhandigde, waaruit het verschuldigde bedrag zonder omwegen aan mij werd overhandigd. 'Zag je hoe bang ze waren?' kraaide de buurjongen op de terugweg. 'Ja' zei ik. Ik lachte niet. Met zijn overredingskunst heeft hij het nog geschopt tot rechterhand van een beruchte Rotterdamse huisjesmelker, voor wie hij de huur ophaalde bij studenten met een betalingsachterstand. Als die niet meteen over de brug kwamen verliet hij het pand slechts met medeneming van televisie en stereo-installatie.

Na een jaar mocht ik eindelijk stoppen met mijn gehate krantenwijkje. Mijn kennismaking met de boze buitenwereld was hard geweest. In al die tijd dat ik de krant bezorgde heeft niemand bij ons thuis ooit het 'Vrije Volk' ook maar één keer gelezen geloof ik. Volgens mijn moeder kon je er wel heel goed bonen in bewaren.

2 opmerkingen:

Handgeschreven wijsheden

Ik bewaar al jaren een groen schriftje met mijn ex-librisstempel op de voorkant. Er heb er in geen dertig jaar in gekeken, maar laatst nam i...