Laatst gingen de kinderen een ritje maken op
de pony van een vriendinnetje. Ze vochten bijna om het dier te mogen berijden. Het brave beest bleef zelf stoïcijns onder alle drukte. Ik stond
erbij en keek ernaar, op eerbiedige afstand.
Mijn verstandhouding met dit edele dier is ooit
uitstekend geweest. Als ondernemende kleuter ging ik regelmatig op verkenning in de
omgeving. Meestal onderschepten mijn
ouders of buren mij voordat ik de straat uit was. Een keer werd ik
teruggevonden aan de rand van een weiland, ver van huis, waar ik stond te
praten tegen een paard dat aan de andere kant van het prikkeldraad geduldig
toehoorde.
Het moet een jaar of twee later zijn geweest,
dat mijn vader ons meenam naar de paardenmarkt in het dorpscentrum van
Zuidlaren, een jaarlijks evenement dat toentertijd bekend was in heel Europa. Het was
donker en koud. Overal waren boeren gehuld in dikke overjassen druk met elkaar in
gesprek, sigaar in de hand. We volgden onze vader blauwbekkend langs de aan lange touwen vastgemaakte hippische koopwaar. Toen passeerden we twee dampende
trekpaarden met poten zo dik als knotwilgen, waarmee ze af en toe eens stevig op de
grond stampten.
'Je mag er best even op zitten', zei mijn vader tegen mij. ‘Nee hoor’, zei ik, ervan overtuigd dat mijn tenen terstond geplet zouden worden. Maar mijn vader begon me al met zachte dwang in de richting van de vreeswekkende knollen te duwen. ‘Ze doen niks!’ zei hij iets te luid, duidelijk geërgerd door mijn bangigheid en daardoor waarschijnlijk des te vaster van plan om me op de rug van een van de kolossen te hijsen. Pas toen ik onbedaarlijk begon te krijsen, gaf hij het op.
'Je mag er best even op zitten', zei mijn vader tegen mij. ‘Nee hoor’, zei ik, ervan overtuigd dat mijn tenen terstond geplet zouden worden. Maar mijn vader begon me al met zachte dwang in de richting van de vreeswekkende knollen te duwen. ‘Ze doen niks!’ zei hij iets te luid, duidelijk geërgerd door mijn bangigheid en daardoor waarschijnlijk des te vaster van plan om me op de rug van een van de kolossen te hijsen. Pas toen ik onbedaarlijk begon te krijsen, gaf hij het op.
Uiteindelijk ben ik toch nog op een paard beland, jaren later tijdens een
vakantie in Wales. Ik kreeg het ogenschijnlijk sloomste en - onder het gewicht
van de honderden toeristen - meest doorgezakte exemplaar toegewezen. Nauwelijks had ik mij in het zadel gehesen of het beest ging er in
gestrekte draf vandoor. Mijn paniekerige gesjor aan de teugels zette hem (of haar, daar wil ik vanaf zijn) alleen maar aan tot nog grotere vaart, zodat ik als een rodeorijder op en neer stuiterde in het
zadel. Pas na een minutenlange dollemansrit over de heuvels werd ik door een
begeleider gered. Zodra het beest tot stilstand was
gebracht, liet het zich op de grond vallen, mij op een haar na
verpletterend onder zijn logge paardenlijf. Vergenoegd rolde de vierbenige vriend door het stof als een varken door de modder.
Tegenwoordig krijgt elke viervoeter een vriendelijke aai over zijn snuit van mij. Maar evenmin als ik vrijwillig een leeuwenkooi instap, peins ik er nog over om op een paard te gaan zitten.