woensdag 28 december 2011

Lekker eten

Gisteren al zappende gestuit op een gloednieuw realityprogramma: 'Obese'. Zes te dikke mensen strijden een jaar lang onder vakkundige begeleiding tegen hun overgewicht. Hoewel de aanblik van de beklagenswaardige zwaargewichten een (ongetwijfeld ongezonde) fascinatie opwekt, overheersen uiteindelijk toch vooral afgrijzen en medelijden. Daar verhelpt het sausje van hypocriete menslievendheid waarmee deze trash-televisie is overgoten niets aan.

Snel overgeschakeld dus naar een van de vele culinaire realityprogramma's waar dit land aan verslingerd is. Onbekommerd smullen is er ook hier niet bij: de amateurkoks bestrijden elkaar in bikkelharde kookcompetities waarbij bloedige ernst en sacrale toewijding hand in hand gaan. De juryleden kennen geen genade als ze een niet helemaal goed gegaard visje of een wat slap afgekruid voorgerechtje krijgen voorgeschoteld: zonder pardon wordt de masterchef in spe naar zijn eigen keuken en de rangen der anonieme amateurs terugverwezen.

Laatst bezochten we een lokaal restaurantje dat de nodige pretenties uitstraalt. Alle ingrediënten van een 'toptent' waren aanwezig: een joviale en welbespraakte gastheer/chef (die met zijn omvang geen slecht figuur zou slaan in 'Obese'), gerechten met even indrukwekkende als onbegrijpelijke namen en muren in een erg sjieke paarse kleur. Het effect van deze kleurstelling was jammer genoeg nogal beklemmend en licht misselijkmakend. Ook een plotse interruptie door keiharde muziek ter ere van een wat ordinair verjaarspartijtje was niet bijzonder stijlvol. Tellen wij daarbij de niet uitzonderlijk goede keuken en de gepeperde rekening op, dan luidt het oordeel van de jury: leuk geprobeerd, niet door naar de volgende ronde.

zondag 4 december 2011

Hij komt, hij komt!


Altijd gedacht dat het paard van Sinterklaas Amerigo heette ... Tot ik er onlangs achter kwam dat het brave beest hier in België 'Slecht-Weer-Vandaag' wordt genoemd. Toen ik mijn geliefde bekende dat ik dat maar een rare naam vind voor een paard, was haar antwoord: 'een man van onbestemde leeftijd, maar minstens honderden jaren oud, die over de daken rijdt en cadeautjes in de schoorsteen gooit, is dat níet raar?' Daar zit wat in.

Ook het Grote Kinderfeest levert weer stof voor ons favoriete gespreksonderwerp: de vele merkwaardige verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Zo legt men hier bij het zetten van de schoen niet alleen een wortel klaar voor de eerder genoemde trouwe viervoeter van de Sint. Ook een pintje voor de dorstige Piet ontbreekt niet. In Nederland lijkt me zo'n pedagogisch onverantwoorde versnapering ondenkbaar, al sluit ik niet uit dat het beneden de grote rivieren ook gebeurt. Het is maar te hopen dat Piet niet op een van de vele alcoholcontroles hier in de buurt stuit.

Het meest opmerkelijke verschil is wel dat de Sint hier zijn cadeautjes niet inpakt: alle geschenken liggen op de ochtend van 6 december (en niet op 5 december) open en bloot op een grote tafel uitgestald, te midden van snoepgoed en mandarijntjes. Deze 'Shock and Awe'-strategie heeft een verpletterend effect, zoals ik persoonlijk heb mogen meemaken. Kinderkreten van verrukking en extatische blijdschap stegen op vanaf de begane grond bij het aanschouwen van de massale collectie Lego Ninjago, Playmobil en andere diepgewenste schatten die Sintlief 's nachts had uitgestort. Ik vind deze aanpak des overvloeds zeer geschikt voor Vlaanderen en neem dan ook eerbiedig mijn hoed af voor de grote wijsheid en mensenkennis van de Sint.

dinsdag 11 oktober 2011

Je beste kameraad

Ze zijn zeer zeldzaam geworden, misschien wel uitgestorven, zelfs onder de leden van mijn generatie. Maar ze bestaan nog wel degelijk: mensen met ontzag voor uniformdragers. Een van die mensen ben ikzelf.

Met uniformdragers bedoel ik uiteraard niet de harkerige beveilingsbeambten die tegenwoordig bij de ingang van elk warenhuis of openbaar gebouw wortel staan te schieten. Nee, dan heb ik het over echte politieagenten, dienaren der koninklijke marechaussee of douanebeambten: stramme gezagsdragers met snorren, handboeien en liefst een dienstwapen aan de riem. Mijn favoriet is de motoragent, die zo lekker autoritair met een handgebaar en fluitje het spitsverkeer in de berm zet om een colonne van die geblindeerde diplomatensleeën ongestoord door te kunnen laten cruisen.

Niet dat ik nu zo'n geweldige brave Hendrik ben die zich altijd maar angstvallig aan de wet houdt. Ben je gek. Ik pik ook wel eens een rood verkeerslichtje mee, of zet de vuilniszakken te vroeg buiten. Maar zodra ik staande word gehouden door oom agent, ben ik altijd een toonbeeld van nederigheid en beleefdheid. 'Ja agent, nee agent. Ik zal voortaan beter opletten agent.' Dat werk. Ja, een wat kruiperige houding inderdaad. Ik weet ook wel dat je als Hollander aan je stand verplicht bent om de smeris zo niet op een een grote mond, dan toch op z'n minst op een norse, onwelwillende houding te trakteren. Maar ik lijd aan die ongeneeslijke autoriteitsgevoeligheid die het gevolg is van een al te degelijke, op vooroorlogse leest geschoeide opvoeding. Wat doe je eraan?

Dat het ook anders kan, ervoer ik laatst in het centrum van Antwerpen. Misschien had de bestuurder van de patserige sportwagen gewoon niet door met wie hij van doen had. Hij vond het in elk geval nodig eens eens flink op de claxon te drukken toen het politiebusje voor hem bij groen licht naar zijn zin niet snel genoeg optrok. Dat kwam hem uiteraard op een fikse reprimande te staan van de twee inzittende dienders, want zoals iedereen weet valt er met de Belgische politie niet te spotten. En ik? Ik stond erbij en verkneukelde mij. Niets fijners dan toekijken hoe een ander door de sterke arm ter verantwoording wordt geroepen. Zo ben ik dan ook wel weer.

donderdag 25 augustus 2011

My memorable game

De befaamde (en infame) schaakgrootmeester Bobby Fischer heeft een boek geschreven dat 'My 60 memorable games' heet. Zelf kan ik misschien bogen op één 'memorable game', maar die is vooral 'memorable' omdat ik er nog vaak aan terugdenk.

De ontdekking dat ik niet beschikte over grootmeestertalent heeft heeft mij er niet van weerhouden om altijd fanatiek te blijven schaken. Ooit speelde ik zelfs niet onverdienstelijk bij een zeer gemoedelijke schaakvereniging in het zuiden des lands. De speelzaal, genaamd 'D'n Beer', stond in directe verbinding met het gelijknamige café, wat het spelniveau van sommige dorstige tegenstanders niet ten goede kwam. Dat leverde heel wat gemakkelijke overwinningen op.

Op een avond kwam er een heuse schaakmeester een simultaan geven, een soort demonstratie waarbij de topspeler het tegen meerdere amateurspelers tegelijk opneemt. Zoiets is het beste te vergelijken met een oefernmatch tussen Barcelona en FC de Volewijckers: een eervolle, maar tamelijk kansloze affaire voor de niet-profs.

Binnen een half uur had de meester de eerste scalpen aan zijn zadel hangen. Op een of andere manier wist ik zelf ongeschonden door de Hollandse opening te komen (voor de kenners) en ik constateerde dat ik zeker niet slechter stond, misschien zelfs een heel klein beetje beter. Een uur later werd er nog maar aan drie borden geschaakt. De maestro had iedereen inmiddels van het bord geveegd en de andere twee overlevenden stevenden ook op verlies af. Mijn stelling daarentegen stond op miraculeuze wijze nog steeds fier overeind, sterker nog: er lag winst om de hoek.

Toen dit ook tot de mijn clubgenoten begon door te dringen dromden ze samen rond mijn tafel om het mirakel te aanschouwen. Daar verscheen de topschaker aan het bord. Hij keek enige tijd peinzend naar de stelling en stak toen glimlachend zijn hand uit. In de triomfantelijke overtuiging dat ik de partij gewonnen had nam ik de uitgestoken hand aan. 'Gefeliciteerd' zei hij 'een mooie remise'. Ik zakte verbouwereerd terug in mijn stoel. Gelijkspel?... had ik niet gewonnen gestaan?

Die vraag is nooit beantwoord, want de partij is helaas niet bewaard gebleven. Maar het werd natuurlijk nog wel een lange, vrolijke avond in café 'D'n beer'.

dinsdag 28 juni 2011

Volksmuziek

'Je moet in het leven alles proberen behalve incest en volksdansen.' heeft een verstandig man ooit eens geschreven, maar deze wijze raad heb ik alleen ter harte genomen waar het de incest betreft. In mijn onbezonnen jaren heb ik mij namelijk eens laten verleiden om mij een weekend lang te storten in een cursus volksmuziek. Ik had in die tijd liefde opgevat voor de Griekse rebetikamuziek (een soort Griekse stadsblues) en mij als gitarist voor dit onderdeel ingeschreven.

Het folkloristisch festijn speelde zich af in een of ander gat in Drenthe, in een jeugdherbergachtig, anoniem bouwsel dat 'de Glund' of iets dergelijks heette en was opgetrokken uit gestaag afbrokkelende baksteen. Toen ik daar met mijn gitaar op de rug argeloos binnenstapte trof ik een groep mensen aan die al mijn vooroordelen betreffende de beoefenaars van volksmuziek volledig bevestigde: houthakkershemden, soepjurken, baarden, sandalen en geitenwollen sokken zo ver het oog reikte. Slordige grijze manen die zelden of nooit aan de kappersschaar werden blootgesteld voerden de boventoon. Sommige van deze seksloze folkvogels, die elkaar duidelijk niet voor het eerst zagen, stonden in kleine groepjes al driftig te zingen en op hun violen te strijken, aan hun trekzakken te trekken en op hun middeleeuwse luiten te tokkelen. Het was overduidelijk dat ze het heerlijk vonden om hier, onder gelijkgezinden, zich geheel ongegeneerd te kunnen overgeven aan hun liefhebberij. Even overwoog ik om er maar weer tussenuit te knijpen, maar manmoedig verwierp ik deze laffe ingeving en toen ik eenmaal aan de bar een paar biertjes had genuttigd besloot ik, als de rasoptimist die ik in wezen ben, dat het 'nog best een leuk weekend kon worden'.

De volgende ochtend op acht uur was het al aantreden geblazen voor de eerste les. De leraar Griekse muziek Michael bleek een toffe Groningse peer, die met wanhopig enthousiasme iets probeerde te maken van het muzikale zootje ongeregeld dat hij in zijn maag gesplitst had gekregen. Het enthousiasme van de deelnemers was helaas meestal omgekeerd evenredig aan hun muzikale bekwaamheid en sommigen wisten niet meer dan af en toe een piepje of een lichte kreun aan hun fluit of accordeon te ontlokken. Uiteraard ontbrak ook niet de eeuwige Eigenwijze Cursist, Hans geheten in dit geval, de man die eigenlijk alles al kan en alles al weet, ja beter zelfs dan de cursusleider, en daar te pas en te onpas blijk van moet geven. Toen er op zeker moment onenigheid ontstond tussen Hans en Michael over de vraag welk ritme we nu eigenlijk aan het spelen waren ontstak Hans plotseling in grote drift, schopte stoelen opzij en begon met zijn dikke, in strak zwart Kretenzisch overhemd geperste lijf een soort sabeldans ten beste te geven die volgens hem de eigenlijke basis vormde van ons muziekstuk.

Na twee dagen ploeteren werd de cursus uitgeluid met een bonte avond waar elk groepje zijn kunsten mocht vertonen. Terwijl alle potsierlijke pogingen tot authentiek Zweedse, Turkse en Servische volksmuziek de revue passeerden kwam Michael naast mij staan. 'Jij hoort hier ook niet echt thuis geloof ik', zei hij met een olijke blik. 'Nee', beaamde ik 'dit is niet echt iets voor mij'. 'Ik doe dit alleen omdat ik het geld kan gebruik'n', bekende Michael. 'Die maffe lui kunnen me gestolen worden.' Eigenlijk wilde hij alleen de kost verdienen met muziekmaken, maar helaas ontkwam hij niet aan dit soort schnabbels, legde hij mij uit. Daarop namen wij beiden nog eens een flinke slok van ons biertje en stonden daar enige tijd zwijgend te kijken naar de pijnlijke vertoning op het podium, als twee atheïsten die in een dienst van de Pinkstergemeente zijn beland. Na mijn partijtje te hebben meegespeeld in de hulpeloze performance van onze Griekse 'kompania' hield ik het voor gezien, pakte mijn gitaar en spullen en keerde huiswaarts, vastbesloten om dit oord en alle oorden waar volksmuziekcursussen worden gegeven voorgoed te mijden.

dinsdag 21 juni 2011

Firma Al-Qaida

'Ayman al-Zawahri is Osama bin Laden opgevolgd als leider van terreurorganisatie Al-Qaida', meldde de krant vorige week. 'Binnen Al-Qaida wordt hij geprezen om zijn tactische en organisatorische kwaliteiten'(...)'Al-Qaida heeft geen informatie gegeven over de selectieprocedure voor de nieuwe leider.'

Vreemde toonzetting voor zo'n nieuwsbericht. Alsof de redacteur van het economiekatern de berichtgeving buitenland er even bij heeft gedaan. 'De raad van bestuur meent in Ayman-al-Zahwahri de juiste man te hebben gevonden om het merk Al-Qaida beter in de markt te zetten.' Nee, dat staat er niet maar die kant gaat het wel een beetje op. Persbericht van de De firma Al-Qaida, al jaren de grootste speler op de markt. Core business: het vermoorden van ongelovigen.

Als de positie van leider weer eens vacant is kan de opvolger wellicht middels een pakkende personeelsadvertentie worden geworven:
Gezocht: Leider Terrorismenetwerk (m). Wegens vervroegde uittreding zijn wij op zoek naar een nieuwe inspirerende leider voor een internationaal opererende terreurorganisatie die volop in beweging is. Geschikte kandidaten beschikken over een relevant netwerk binnen de wereld van het terrorisme. Bij voorkeur woonachtig in de grensregio Afghanistan-Pakistan. Geboden wordt een prettige werksfeer in een gemotiveerd, enthousiast team, enzovoorts.
Enfin, zoals zo vaak zal de vacature wel weer intern worden vervuld. Je komt er gewoon niet tussen bij dit soort organisaties...

woensdag 8 juni 2011

What's in a name?

Plotsklaps verschijnen in alle dagbladen en tijdschriften interviews met bekende thrillerauteurs. Wat is er aan de hand? Welnu: de Maand van het Spannende Boek is weer aangebroken. Of: De Maand van het Spannendste Boek, zoals mijn eerste boekhandelbaas altijd zei, maar die las dan ook uitsluitend Donald Duck

Thrillers, detectives en misdaadverhalen, het is een genre dat je vroeger, zeker als degelijk boekverkoper, met een lichte neerbuigendheid diende te bejegenen. Pure amusementslectuur, net goed genoeg om de tijd mee te doden in het vliegtuig of in de luie strandstoel. Toegeven dat je graag spannende boeken las, was zoiets als bekennen dat je van de André Hazes hield: een teken van slechte smaak.

Maar de tijden zijn veranderd. Net zoals de muziek van André cum suis inmiddels is omarmd door de spraakmakende gemeente, heeft de thriller een grote emancipatieslag gemaakt. De Nederlandse uitgevers hebben ergens halverwege de jaren 90 een nieuw bastaardgenre in het leven geroepen: de literaire thriller. De bekendste representante ervan is Nicci French, een pseudoniem waarachter een gortdroog Brits echtpaar schuilgaat. Hun schrijffabriekje produceert de ene na de andere vrijwel identiek opgebouwde thriller, met altijd hetzelfde omslag van treurende-engel-op-grafmunument. Gelikt vormgegeven en vlot geschreven, daar niet van. Maar toch: maakwerk. Heb je er een gelezen, dan heb je ze daadwerkelijk allemaal gelezen. Om dit soort boeken nu ineens tot literatuur te bestempelen riekt toch wel een beetje naar boerenbedrog. Zoiets als een halfje Tarvo knipwit verkopen als ambachtelijk volkorenbrood.

Inmiddels is het verschijnsel literaire thriller uitgegroeid tot een ware plaag. Uiteraard is er ook een contingent vaderlandse auteurs opgestaan dat zich erop gestort heeft, met als meest succesvolle en meest ergerlijke specimen Saskia Noort, de koningin van de vinex-thriller, een subgenre dat thrillerelementen combineert met typisch Hollandse lulligheid ('Pa, wat zit je je weer mega aan te stellen.') Alles geschreven in de stijl van het betere soort keukenmeidenroman. Een gouden formule blijkbaar, want Saskia is niet meer weg te slaan uit de bestsellerlijsten.

Dat een boek spannend kan zijn en toch grote literaire kwaliteiten kan bezitten, daar zijn talloze voorbeelden van. Denk alleen maar aan W.F. Hermans' 'De Donkere Kamer van Damocles' of Umberto Eco's 'De Naam van de Roos'. Zo'n boek mag voor mijn part best 'literaire thriller' genoemd worden. Maar waar ik bezwaar tegen maak is dat uitgevers dit predikaat gebruiken om iedere doorsnee potboiler een air van respectabiliteit te verlenen. Goede wijn behoeft geen krans, middelmatige ook niet.

woensdag 25 mei 2011

Plaatjes draaien

Dj Armin van Buuren is een wereldster. Ik lees het in de Volkskrant en die is doorgaans goed geïnformeerd, maar ik heb er toch wat moeite mee om dit feit voor waar aan te nemen. Bij het artikel prijkt een foto van een van zijn optredens. We zien Armin van achteren, hoog en droog achter iets wat een kruising lijkt tussen een spreekgestoelte en een cocktailbar. Voor zijn neus een indrukwekkende verzameling knopjes, lampjes en schijven. Ergens heel ver beneden valt een even anonieme als (vermoedelijk) uitzinnige massa trance-liefhebbers te ontwaren. Armin neemt een van zijn poses aan, de armen hoog geheven, als een triomferende keizer. Hoewel: eerder gewoon als een jongen die uit zijn dak gaat terwijl hij plaatjes draait.

Dit tafereel wekt bij mij om een of andere reden een daverende lachlust op. Dat kan natuurlijk alleen maar betekenen dat ik volledig de pointe mis, want kunnen miljoenen Armin-liefhebbers geheel ongelijk hebben? Snel dus op zoek naar een filmpje, voor een beter beeld van de grootste dj op aarde. Voila, Armin op de danceparade 2008. We zien hem zich voorbereiden op zijn performance. Vriendelijke jongen zo te zien, een beetje een onnozel bakkes. Geboren in het weinig glamoureuze Koudekerk aan den IJssel. Type handige en behulpzame buurjongen die vroeger de videorecorder voor je kwam programmeren. Dan om 21.55: showtime: Armin beklimt de trappen naar zijn muzikale executieplaats, een bordeelrode balconnière die zo mogelijk nog hoger uittorent boven zijn volgelingen dan het geval op de Volkskrantfoto. De eerste ijle, repetitieve tranceriedels weerklinken: beep-beep beepbeep etcetera, ad infinitum.

Wat daarna volgt is een wanhopige poging van de regie om enig verband te leggen tussen het gespring van Armin in zijn trance-toren en de hossende menigte beneden. Armin draait voor de vorm eens aan wat knoppen (van enige daadwerkelijke muzikale interventie lijkt geen sprake), zet zijn koptelefoon op en weer af en weer op. Camera naar beneden: hossende menigte. Camera naar boven: Armin springt op en neer en houdt zijn hand achter zijn oor: let me hear you Dortmundt! Camera naar beneden: hossende menigte. Enzovoorts.

Maar al ging hij op zijn kop staan, hij blijft letterlijk en figuurlijk even ver van zijn publiek als de paus die de mis opdraagt op het Sint-Pieterplein. Een eenzame hogepriester van de trance. Hoewel: eerder gewoon een jongen die plaatjes draait. Op een veel te hoog podium.

woensdag 18 mei 2011

Forza Racing!

Hoera, Racing Genk is gisteravond kampioen van België geworden!
Leuk hoor, maar waarom moet jij, Feyenoordsupporter immers, daar nu zo'n drukte over maken, hoor ik je denken. Toegegeven, mijn voetbalhart klopt nog altijd - zij het zeer zwak en nauwelijks hoorbaar - voor de kwakkelende volksclub uit Rotterdam-Zuid. Maar sinds ik onlangs een match van Racing in het Cristal stadion in Genk heb bijgewoond, heeft deze sympathieke Limburgse ploeg er in mij een fan bij. Of om het op z'n Vlaams te zeggen: ik supporter voor Racing.

Een van de aardige dingen aan deze club is dat het er bij een thuismatch allemaal vrij gemoedelijk aan toegaat: je ziet er veel kinderen, en iedereen eet voorafgaand aan de match rustig zijn fritten of drinkt in de catacomben nog een pintje met bekenden. Wel wat anders dan de grimmige taferelen die ik gewend ben van voetbalwedstrijden in Nederland. Hier geen politie met honden, fouilleringen of spreekkoren die de tegenstander dood door vergassing toewensen of de moeder van de scheidsrechter betichten van prostitutie. Uiteraard wordt er ook bij Racing hartstochtelijk meegeleefd. De tegenstander en vooral de scheidsrechter krijgen er verbaal flink van langs ('Lelleke beest!') en gisteren werd er nog een mobieltje op het veld gegooid (waarop de radioverslaggever opmerkte: 'T zal een goedkope geweest zijn, want hij is helemaal uit elkaar gevallen.') Maar toch: hier heerst onder de fans niet de dolle, aan moordzucht grenzende haat die een bezoek aan een van de grotere clubs in het vaderland tot zo'n onverkwikkelijke ervaring maakt.

Nooit zal ik vergeten hoe ik ergens begin jaren tachtig met een vriend naar Ajax - Austria Wien ging in stadion de Meer. Door een raar misverstand belandden we op de beruchte F-side, het vak met de fanatiekste Ajax-aanhangers. Het is nog zacht uitgedrukt als ik stel dat wij ons tussen deze lieverdjes niet helemaal op ons gemak voelden. Maar alla, we wilden graag de wedstrijd zien en bovendien: je maakt eens wat mee en je hebt thuis weer wat te vertellen. We bleven dus, maar wel zo dicht mogelijk bij de uitgang. Laat in de tweede helft scoorde Austria aan de andere kant van het veld een fatale tegentreffer. De hel brak los op de F-side: hekken werden gesloopt en de fans trakteerden de ongelukkige Oostenrijkse keeper die pal voor hun neus stond op een fikse ijzeren staaf in de nek. De wedstrijd werd onmiddellijk gestaakt en de F-side met een groot metalen hek afgegrendeld. Daar zaten wij dan, opgesloten in een vak met hondsdolle hooligans, terwijl buiten de bereden politie aanrukte en enige peletons van de mobiele eenheid zich opmaakten om met de wapenstok iedereen die naar buiten kwam in elkaar te timmeren. Enfin, we zijn er heelhuids uitgekomen, maar de schrik zat vanaf toen goed in.

Niets van dit alles dus bij Racing Genk. De sfeer is tof, het stadion modern maar gezellig en je krijgt niet alleen een prima pot voetbal voorgeschoteld, maar kunt ook nog eens ongegeneerd luidkeels meezingen met 'Marina' van Rocco Granata. Kortom : volksvermaak in in de goede betekenis van het woord. Toen de blauw-witten gisteravond de beslissende goal scoorden sprong ik ook op en zong:
Waar is da feestje? Hier is da feestje!!

donderdag 12 mei 2011

Beatlemania


Een klassenavond op het Marnix gymnasium in het jaar des Heeren 1979. Ik ben twaalf jaar oud en heb nog maar onlangs kennisgemaakt met het grootste muzikale fenomeen van de twintigste eeuw: de Beatles. De goedheiligman heeft de langspeelplaat 'Beatles' Greatest' door de schoorsteen laten zakken. Zodra de eerste tonen van 'I wanna hold your hand' door de kamer klinken weet ik: niets zal vanaf nu meer hetzelfde zijn. Alles is ineens lichter en vrolijker, een tinteling van geluk gaat door mij heen en ik dans door de kamer.
Meteen ontstaat de dringende wens om mijn nieuwe muzikale ontdekking te delen met anderen, het evangelie van de fab four te verspreiden onder de mensen. De klassenavond biedt het gewenste podium, want iedereen mag zijn eigen muziek meebrengen. Met kloppend hart en mijn gekoesterde lp onder de arm vertrek ik op de bewuste dag naar school. Na een lange dag wachten is het dan eindelijk zo ver: beschroomd betreden de eersteklassers het feestlokaal, dat versierd is met slingers en belicht met fel gekleurde spots. De leraar, een rasechte babyboomer met baard en spijkerjack, inspecteert de meegebrachte elpees. Goedkeurend mompelt hij iets als hij op mijn Beatlesplaat stuit. 'Daar beginnen we maar eens mee' roept hij monter. Inwendig juich ik: nu zal iedereen eens wat meemaken! Even later schalt 'She loves you' uit de speakers. Aarzelend worden de eerste danspassen gedaan. Maar dan klinken er protesterende geluiden: 'wat is dit voor ouwelullenmuziek?' roept een hippe klasgenoot. 'Zet eens wat beters op'. Ik krimp ineen. 'Neen, nee', zegt de leraar, 'dit is toch hartstikke leuk?' 'Boe!' roept een meisje (op wie ik stiekem verliefd ben) 'we willen iets anders!'. De hippe jongen is al naar de draaitafel gesneld en met afgrijzen kijk ik toe hoe hij mijn plaat afzet en de lp 'Queen Live Killers' tevoorschijn haalt. 'Dit is tenminste muziek' verklaart hij triomfantelijk. Even later dreunen de affreuze rockstampers van Freddy en zijn maten door het lokaal. Iedereen danst, het feest is losgebarsten en de Beatles komen de rest van de avond niet meer uit hun hoes.
Deze slag ben ik nooit meer helemaal te boven gekomen. Zeker, altijd ben ik de Beatles trouw gebleven en ik draai hun muziek nog bijna dagelijks. Maar ergens ben ik nog altijd een heel klein beetje bang dat iemand ineens opstaat en de plaat afzet.

donderdag 5 mei 2011

Bieb


Een bezoekje aan de plaatselijke bibliotheek: een mooiere afsluiting van de dag kan ik me niet voorstellen. Ik wandel het moderne pand in de dorpsstraat binnen en installeer mij aan een tafeltje in de ruime leeshoek. Ik blader wat door Vrij Nederland en HP/De Tijd. Maar eigenlijk kom ik hier voor iets heel anders. Vanuit mijn ooghoek zie ik ze zitten: de 'bibliobende', het trio bejaarden dat je hier elke dag en bijna elk uur aantreft, gezeten op hun scootmobiel.
Ik ben precies op tijd om weer een boeiende conversatie op te vangen: 'Vanavond dodenherdenking', zet de meest linkse van het trio op luide toon in, terwijl hij zijn krant laat zakken. 'Twee minuten stilte', voegt hij er ter verduidelijking aan toe. 'Ja, ja, het is weer zo ver' sluit de man rechts van hem aan. Ze turen wat moedeloos naar elkaar over het stuur van hun scootmobiel heen. De conversatie dreigt dood te bloeden. Gelukkig neemt de derde en meest pientere van het stel de fakkel over. 'Een man van veertig' leest hij voor uit de krant die hij op zijn dashboard heeft uitgespreid, 'heeft met zijn nichtjes naar pornosites zitten kijken.' Hij schudt zijn bebaarde hoofd. 'Dat is toch niet normaal, of wel soms?' De anderen brommen instemmend: nee, dat vinden ze beslist niet normaal.
Een van hen zag ik laatst in het park foto's nemen van een klas schoolkinderen die aan het sporten waren op het gras. De andere kwam ik in de Haarlemmerstraat tegen met een een plastic tas vol dvd's. De tas viel van zijn scootmobiel en de dvd's met veel vrouwelijk vlees op de voorkant vlogen over straat.
De pientere van het stel springt plotseling op. Hij heeft een vrouw gespot die bij de onbemande klantenbalie staat te wachten op assistentie. De zelfverklaarde hulpbibliothecaris draaft naar haar toe. 'Wordt u niet geholpen?' vraagt hij. 'Zal ik even iemand voor u roepen?' 'Nee hoor, dank u wel', antwoordt de vrouw benauwd. 'Er komt vast zo wel iemand.' Maar de pientere is al op de dichtstbijzijnde bibliothecaresse afgestormd. 'Juffrouw, juffrouw!' roept hij met een kracht die de hele leeshoek uit zijn lectuur doet opschrikken, 'die mevrouw wordt nog niet geholpen!' Zuchtend komt de bibliothecaresse aansloffen. 'Zonder jou zou het hier een zootje worden,' zegt de eerste man, als de pientere zich weer bij hen heeft gevoegd. Tevreden sta ik op en keer huiswaarts.

woensdag 4 mei 2011

Altijd oorlog


'Is er oorlog geweest dan?' vraagt een vriend mij altijd olijk, als ik weer eens van wal steek over mijn grote fascinatie, de Oorlog. Daarmee doel ik uiteraard op de Tweede Wereldoorlog, hoewel ook andere oorlogen zich in mijn warme belangstelling mogen verheugen. Maar het is toch vooral die laatste wereldbrand waar ik warm voor loop en die mij van jongs af aan obsedeert.

Als kind rende ik rond met een plastic geweertje en zo'n rare platte, veel te grote Britse legerhelm op mijn hoofd. Met mijn vriendjes speelde ik met dodelijke ernst een oorlog na die mijn ouders nog hadden meegemaakt, maar die ik – helaas, helaas – door mijn veel te late geboorte had moeten missen. Ik verslond alles wat ik in de bibliotheek kon vinden over die geweldig spannende en opwindende tijd, bouwde schaalmodellen van spitfires en messerschmidts en besprak met mijn broer zulke gewichtige zaken als de invloed van de Russische T-34 op het ontwerp van de Duitse Panthertank. Zelfs de toch uiterst vervelende militaire dienstplicht kon mij niet genezen van mijn oorlogsobsessie. Nog altijd gaat mijn hart sneller kloppen bij de aanblik van zo'n prachtige stoet oude legervoeruigen op 5 mei, en als er voor de zoveelste keer een documentaire op de televisie voorbijkomt over de Slag om Stalingrad, wil ik die van begin tot einde zien.

Een andere, nogal storende gewoonte is dat ik mij bij elke plaats die ik bezoek afvraag: wat is hier in de oorlog gebeurd? Een tijdrovende zoektocht op het internet en in naslagwerken is het gevolg. Ik moet zelfs bekennen dat ik een vakantie niet helemaal geslaagd vind zonder de bezichtiging van tenminste één voormalig slagveld, museum, oorlogskerkhof of desnoods een halfverroeste tank op een Frans dorpspleintje. Toch vormt dat oorlogstoerisme nooit een onverdeeld genoegen, doortrokken als het is van een gevoel van diepe ambivalentie Dwalend door met prikkeldraad omzoomde forten en slenterend over de dodenakkers, word ik regelmatig overvallen door de vraag wat ik daar nu eigenlijk te zoeken heb. Waarom besteed ik mijn tijd niet uitsluitend aan vrolijke vakantiegenoegens, waarom dompel ik mij steeds weer onder in die ellendige oorlog? Ik blijf het antwoord schuldig.

Na zo'n dag van slagveldbezoek zit ik dan 's avonds wat te somberen achter een glas bier in het plaatselijk café. De grimmige indrukken waar ik mijn dag mee heb gevuld, beginnen een funeste uitwerking op mijn gemoed te krijgen, en vervuld van een diepe melancholie ga ik te bedde. 's Nachts droom ik hoe ik over het niemandsland ren en in een storm van granaatvuur verdwijn.
Dan neem ik mij voor nooit meer op oorlogspelgrimage te gaan. Maar een onweerstaanbare kracht trekt mij steeds weer naar die plekken waar de aarde doordrenkt is van bloed en het lawaai van het oorlogsbedrijf nog nagalmt: Arnhem, Bastogne, Normandië, Berlijn. Het blijft altijd oorlog.

maandag 28 februari 2011

Werkvakantie


Toen ik onlangs door Frankrijk reed, ben ik eens gaan kijken op de camping waar ik zo'n 22 jaar geleden een paar weken heb gewerkt als manusje-van-alles. Ik bezit nog een ansichtkaart uit die bewuste tijd met een paar kiekjes van 'Domaine Goudal', zoals deze 'rustieke en sfeervolle familiecamping' nog steeds heet. Je ziet daarop het hoofdgebouw, een stokoude boerderij, en de uit dezelfde steen opgetrokken bijgebouwen. Op de kaart zijn het nogal sombere steenklompen, maar het geheel zag er nu inderdaad heel rustiek en charmant uit. Ook het zwemmeertje was niet de wat troebele poel van de foto, maar een fris bosvennetje vol vrolijk spattende en spelende kindertjes. Langs de paden waar je op de kaart nog gras en onkruid ziet woekeren, waren inmiddels keurige bloemperkjes aangelegd, en het dorre grasveldje waar ooit mijn tentje had gestaan was vervangen door een net speelplaatsje. Kortom: alles was prima onderhouden en fraai aangelegd. Echt een plek om eens helemaal tot jezelf te komen. Maar dat was mij indertijd helaas niet echt gelukt.

Ik had die zomer gereageerd op een kleine advertentie in de krant waarin met spoed een klusjesman werd gevraagd voor de zomermaanden. Nog geen drie dagen later reed ik met de trein door Zuid-Frankrijk en hing uit het raam om het zwoele melange van zon en tijm op te snuiven. Ik had mij ingesteld op een lichte werkvakantie: lekker luieren in de zon en af en toe een doekje over het sanitair halen of wat boodschappen doen. Ik stond echter op het punt om te ontdekken dat manusje-van-alles spelen erop neerkomt dat geen klus te smerig of te zwaar om te worden aangepakt.

De ochtenden begonnen met een ware race tegen de klok om de twee toiletgebouwen op tijd schoon te krijgen, want het campingpubliek was onbegrijpelijk matineus en stond het liefst al om 7 uur onder de douche. Met een beetje geluk had de jeugd de avond tevoren geen orgie aangericht. Anders moest er een half uur extra worden uitgetrokken voor het ruimen van kots, flesscherven en kapotjes, en een keer trof ik in de hoek van de douchebak een onwaarschijnlijk grote drol aan. Na deze verheffende arbeid moest het afval worden opgehaald, dat in en meestal ook naast de vuilnisbakken was gedeponeerd. Ik had de beschikking over een tractor met aanhanger, die helaas achterwaarts uit een schuur op een heuveltje moest worden gereden. Een onmogelijke manoeuvre voor iemand met mijn stuurmanskunst, zodat ik soms met tractor en aanhanger van de weg raakte en zijdelings de heuvel afgleed.

De campingeigenaar was een slecht gehumeurde Nederlander genaamd Jan, die een sprekende gelijkenis vertoonde met Jean-Claude van Damme, met dito omgangsvormen. Deze Jan woonde al vanaf zijn twaalfde in Frankrijk, maar drukte zich nog steeds uit in plat Rotterdamse hoofdzinnen, ook tegen zijn vrouw. 's Middags nuttigde ik met Jan en eega het warme middagmaal (meestal een zeer voedzame soep van onduidelijke herkomst). Vervolgens ging Jan over tot een summiere instructie voor de middagklus: hout sprokkelen, vakantiehuisjes schoonmaken, er was altijd wel iets te verzinnen. Van het verhoopte zalig nietsdoen kwam zo uiteraard nooit iets terecht, alleen op zondagmiddag was ik gevrijwaard van werkzaamheden.

Op een gedenkwaardige middag kreeg ik de opdracht het gras te gaan maaien. Een soort Auftragstaktik: bepaal zelf hoe de missie uit te voeren, want uitleggen waar de grasmaaier precies stond en hoe die werkte, daar had Jan geen zin in.
Onder een moordende middagzon toog ik aan het werk. De maaier bleek een onhandelbaar monster met enorme, vlijmscherpe messen. Je moest er zeer zorgvuldig mee manoeuvreren om niet en passant een lantaarnpaal te vellen of een rots te klieven. Al snel gutste het zweet in straaltje van mijn lijf en na een uur of wat stond ik aan de rand van een ineenstorting. Gelukkig mocht ik een kopje thee drinken bij een Nederlands gezin om even bij te komen. Het water wilde maar niet koken en de vrouw des huizes ging eens kijken in de caravan. Even later kwam ze met bedrukt gezicht weer naar buiten: de stroom was uitgevallen. Van alle kanten doken nu kampeerders op met hetzelfde probleem: de elektriciteit was op de hele camping uitgevallen. Er ging mij plotseling een lichtje op en ik liep terug naar een stukje gras waar ik zojuist maar met moeite doorheen was gekomen. Na enig zoeken vond ik een dikke, zwarte elektriciteitskabel, keurig door mijn grasmaaier in tweeën gesneden als een door de koningin doorgeknipt lint. Inmiddels was Jan gealarmeerd, die mij een rol tape en een stanleymes in handen duwde. 'Hier' zei hij 'Over tien minuten zet ik de stroom er weer op, succes'. Dat 'succes' had beslist niet vriendelijk geklonken, en binnen vijf minuten had ik alles weer aan elkaar getapet.

Ik had ook nog het onwijze besluit genomen mijn tentje op te slaan tegenover de campingbar, zodat ik mij 's nachts in slaap moest zien te wiegen op klanken van The Village People en Boney M. De meestal zatte bezoekers die langs mijn tentje strompelden op de terugweg naar de camping struikelden regelmatig over een haring, en een keer kroop een oude Duitse vetlap per ongeluk in mijn tent. Toen ik deze problemen voorzichtig aankaartte bij Jan en de euvele moed had te vragen of de muziek wat zachter kon, keek hij me aan alsof ik zojuist had aangekondigd dat ik zijn camping in brand ging steken. 'Ik trek me er geen hol van aan jongen' was zijn antwoord en daar kon ik het weer mee doen.

Na twee weken besloot ik de handdoek in de ring te gooien en kondigde ik mijn vertrek aan. 'Je reisgeld ga ik je nu uiteraard niet terugbetalen' deelde Jan mij grijnzend mee. 'Ik moet nu iemand anders over laten komen, snap je?' De maaltijden werden van mijn gage afgetrokken, zodat er net genoeg overbleef om de trein naar huis te bekostigen.

woensdag 16 februari 2011

Krantenwijk


Ik heb vroeger een krantenwijk gehad. Dat hoor je tegenwoordig eigenlijk nooit meer iemand zeggen, dat hij of zij een krantenwijkje heeft. Zou het een bijverdienste zijn geworden die uitsluitend is toegestaan aan asielzoekers? De schichtige krantenjongens die ik 's middags wel eens tegenkom in de straat zijn in elk geval zonder uitzondering donkergekleurd.
Maar ik dwaal af, want ik wilde het over mijn eigen krantenwijk hebben, die ik aan het begin van de jaren tachtig had, in het onbeduidende tuindersdorp onder de rook van Rotterdam waar ik ben opgegroeid. Ik bracht het 'Vrije Volk' rond, door de vader van een buurjongen consequent aangeduid als 'het Rooie Volk'. Een toen al geruime tijd zieltogend sociaaldemocratisch avondblad, met een zeer toegewijd lezerspubliek van geschoolde arbeiders en linksgeoriënteerde intellectuelen. Niet dat ik mij daar ook maar enigszins van bewust was, want van politiek had ik geen flauw benul, zoals ik toen van de meeste dingen nog niet veel benul had. Ik las stripboeken, voetbalde op straat en verder liep ik maar wat te dromen. Maar daar zou gauw genoeg verandering in komen.

De lijdenstocht begon met het volproppen van de krantentassen en het in mijn jaszak steken van de smoezelige adreslijst met daarop de toch nog plusminus 60 abonnees. Ook nam ik een veelvuldig geamendeerde zelfgetekende plattegrond mee van mijn route, waar ik onophoudelijk op tuurde, met de vertwijfeling van een verdwaalde deelnemer aan de rally Parijs-Dakar. Had ik dat adres vandaag nu al gedaan of niet? Voor terugrijden en door de brievenbus gluren was geen tijd. Ondanks lijst en plattegrond vergat ik aan de lopende band kranten te bezorgen en regende het dus klachten. De reacties van de gedupeerde abonnees varieerden, maar getuigden steeds van een intense betrokkenheid. Een magere vrouw met een weg-met-de-neutronenbom-sticker op haar lelijke eend, vroeg mij huilend of ik alsjeblieft beter wilde opletten: 'die krant betekent alles voor ons'. Een weduwnaar met altijd een grote zonnebril op zijn hoofd, ook als er van enige zon niets te bekennen viel, stond mij in zijn voortuintje zwijgend op te wachten, in gezelschap van zijn onaangelijnde bouvier. Hij sprak de enige woorden die hij ooit tot me zou richten: 'als je godverdomme nog één keer mijn krant vergeet, breek ik je poten'.
De Zeeheldenbuurt stelde ik altijd tot het laatst uit. Dit was een wijk met veel sociale huurwoningen en rondhangende brommerjeugd. In een bepaalde beruchte straat vloog rond Nieuwjaar de inhoud van mijn krantentas door vuurwerk in de fik, en werd ik met steentjes bekogeld door de plaatselijke tuigjongeren, die onder het roepen van 'vuile brillenjood!' (ik droeg natuurlijk een bril) mij tot tot aan de dijk achtervolgden. Dit leidde ertoe dat ik die buurt overdag meed en pas 's avonds, als iedereen achter de aardappelen zat, schielijk de kranten door de bus schoof om zo snel mogelijk weer in het donker te verdwijnen.

In ruil voor het doorstaan van deze beproevingen ontving ik de schamele beloning van ongeveer honderd gulden per maand, waarvan een deel ook nog eens persoonlijk door mij geïnd moest worden bij een van de abonnees, een wat zielig bejaard echtpaar dat er duidelijk maar net in slaagde van de AOW rond te komen, en mij steeds weer met tranen in de ogen om uitstel van betaling smeekte, tot ik verder maar niet meer aandrong. Toen ik dit een keer aan mijn veel assertievere buurjongen vertelde (zijn vader was de man van 'het Rooie Volk') besloot die maar eens met mij mee te gaan om 'die ouwe lullen aan het schrikken te maken'. Met zijn lederen motorjack en cowboyschoenen zag hij er beslist een stuk vervaarlijker uit dan ik, en van zijn optreden ging iets zeer intimiderends uit. Ik belde aan en hij nam een strategische positie in achter mijn rug. De oude dame deed open. 'Ik kom nog even voor het krantengeld' zette ik voorzichtig in. Dit aarzelend optreden zette mijn buurjongen meteen kracht bij door de geschokte vrouw des huizes vanachter mijn rug toe te roepen: 'je moet gewoon betalen ouwe!'. Ik lachte maar wat vergoelijkend, bij zoveel ongehoorde brutaliteit. 'Deze jongen moet nu zijn geld hebben, anders krijgen jullie grote problemen' gooide hij er nog een schepje bovenop. Na deze niet mis te verstane taal riep de vrouw haar man, die met bevende hand de huishoudportemonnee overhandigde, waaruit het verschuldigde bedrag zonder omwegen aan mij werd overhandigd. 'Zag je hoe bang ze waren?' kraaide de buurjongen op de terugweg. 'Ja' zei ik. Ik lachte niet. Met zijn overredingskunst heeft hij het nog geschopt tot rechterhand van een beruchte Rotterdamse huisjesmelker, voor wie hij de huur ophaalde bij studenten met een betalingsachterstand. Als die niet meteen over de brug kwamen verliet hij het pand slechts met medeneming van televisie en stereo-installatie.

Na een jaar mocht ik eindelijk stoppen met mijn gehate krantenwijkje. Mijn kennismaking met de boze buitenwereld was hard geweest. In al die tijd dat ik de krant bezorgde heeft niemand bij ons thuis ooit het 'Vrije Volk' ook maar één keer gelezen geloof ik. Volgens mijn moeder kon je er wel heel goed bonen in bewaren.

Handgeschreven wijsheden

Ik bewaar al jaren een groen schriftje met mijn ex-librisstempel op de voorkant. Er heb er in geen dertig jaar in gekeken, maar laatst nam i...